2 Corinthians 6

1En wij, als medearbeidende, bidden u ook, dat gij de genade Gods niet tevergeefs moogt ontvangen hebben.
 wij Hij begrijpt met zich Timotheus, uit wiens naam hij ook schrijft.
,
 medearbeidende, Of, medewerkende; namelijk met God, gelijk de dienaars des Woords als instrumenten en gezanten Gods ook elders genaamd worden; 1Co 3:9-10 .
,
 bidden u Of, vermanen.
,
 gij de genade Gods Namelijk die u door het Evangelie en onzen dienst is aangeboden en van u ontvangen.
,
 tevergeefs moogt Dat is, zonder behoorlijke vruchten van dankbaarheid en toeneming in het geloof voort te brengen.
2Want Hij zegt: In den aangenamen tijd heb Ik u verhoord, en in den dag der zaligheid heb Ik u geholpen. Ziet, nu is het de welaangename tijd, ziet, nu is het de dag der zaligheid!
 Hij zegt Namelijk Isa 49:8 , waar God de Vader alzo spreekt tot Zijnen Zoon, en de opbouwing van Zijne gemeente door Hem in Zijne toekomst belooft.
,
 Zie nu is het Dit zijn nu de woorden van Paulus, met welke hij de voorgaande woorden verklaart en op den tijd des Nieuwen Testaments past.
,
 de welaangename tijd; Of, de tijds des welbehagens, gelijk het Hebreeuwse woord bij Jesaja eigenlijk luidt, dien God in Zijn welbehagen bestemd had, om de mensen alom door Christus en Zijne dienaars tot bekering te roepen en hun krachtig door Zijnen Geest daartoe te brengen; Act 2:16-17 , en Act 17:30-31 , enz.
3Wij geven geen aanstoot in enig ding, opdat de bediening niet gelasterd worde.
 de bediening niet Namelijk des Heiligen Evangelies, die ons toebetrouwd is, en van welken hij in het einde van het voorgaande hoofdstuk heeft gesproken.
,
 gelasterd worde Of, berispt, bestraft, gelijk het Griekse woord eigenlijk medebrengt; hetwelk placht te geschieden wanneer het leven der dienaren van het Woord met hunne leer niet overeenkomt.
4Maar wij, als dienaars van God, maken onszelven in alles aangenaam, in vele verdraagzaamheid, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden,
 maken onszelven Gr. recommanderen wij onszelven, of maken dat wij na gedane proeve goed gekend worden. Of bewijzen.
5In slagen, in gevangenissen, in beroerten, in arbeid, in waken, in vasten,
 beroerten, in arbeid, Of, verwarringen, onvastigheden; waardoor verstaan wordt de staat dergenen, die herwaarts en derwaarts gejaagd of verdreven worden.
6In reinheid, in kennis, in lankmoedigheid, in goedertierenheid, in den Heiligen Geest, in ongeveinsde liefde.
 reinigheid, Of, kuisheid. Alzo verhaalt de apostel van hier voort de deugden en middelen, waardoor hij de vorige zwarigheden is te boven gekomen.
,
 in den Heiligen Geest, Hierdoor verstaat hij de vrijmoedigheid en vreugde des Geestes, die ons ondersteunt ook in het midden van alle verdrukkingen; Joh 16:33 ; Rom 5:3-5 , en Rom 14:17 .
7In het woord der waarheid, in de kracht van God, door de wapenen der gerechtigheid aan de rechter zijde en aan de linker zijde;
 het woord der waarheid, Dat is, de predikatie des Evangelies, gelijk Joh 17:17 .
,
 de kracht Gods, Namelijk die deze predikatie der apostelen vergezelschapte, niet alleen met tekenen en wonderen, Heb 2:3-4 , maar ook met macht om de bozen te wederstaan en ten onder te brengen, als met wapenen die machtig waren in God om van alle zijden de uitverkorenen van Christus te gewinnen en de anderen van zich te weren; 2Co 10:4-6 .
,
 door de wapenen der Of, door de rechter en linkerwapenen der gerechtigheid.
8Door eer en oneer, door kwaad gerucht en goed gerucht; als verleiders, en nochtans waarachtigen;
 Door eer en oneer, Dat is, in het midden van eer en oneer; namelijk, eer bij de vrome en oneer bij de goddelozen en wereldse mensen. Versta hetzelfde onderscheid ook in de volgende tegenstellingen, en zie een voorbeeld in Christus, Joh 7:12 , en in Paulus, Act 17:18 , Act 17:32 .
9Als onbekenden, en nochtans bekend; als stervenden, en ziet, wij leven; als getuchtigd, en niet gedood;
 als stervende Namelijk naar het oordeel der mensen voor doden gehouden.
,
 ziet, wij leven Namelijk door de bijzondere genade en beschutting Gods; Psa 118:18 .
10Als droevig zijnde, doch altijd blijde; als arm, doch velen rijk makende; als niets hebbende, en nochtans alles bezittende.
 doch altijd blijde; Dat is, getroost in God; Rom 5:3 ; 1Th 5:16 .
,
 als arm, Namelijk naar de wereldse rijkdommen.
,
 rijk makende; als Namemlijk met geestelijke gaven.
,
 alles bezittende Namelijk in Christus en met Christus; 1Co 3:21-22 .
11Onze mond is opengedaan tegen u, o Korinthiërs, ons hart is uitgebreid.
 Onze mond is Dat is, ik spreek vrijmoedig en in het brede met u van al mijne gelegenheden, gelijk mijn genegenheid en goed hart tegen u ook groot is. Een Hebreeuwse wijze van spreken.
12Gij zijt niet nauw in ons, maar gij zijt nauw in uw ingewanden.
 Gij zijt niet nauw Dat is, gij bezit ons hart in het geheel. Wij doen ons hart voor u wijd open.
,
 gij zijt nauw in uw ingewanden Dat is, gij doet uw hart niet genoeg open, maar houdt dat nog ten dele gelijk gesloten voor ons.
13Nu, om dezelfde vergelding te doen, (ik spreek als tot mijn kinderen) zo wordt gij ook uitgebreid.
 wordt gij ook Namelijk in uwe ingewanden, of hart; om ons gelijke genegenheid of liefde toe te dragen.
14Trekt niet een ander juk aan met de ongelovigen; want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis?
 een ander juk aan met Dat is een juk, of gemeenschap met degenen, die van ongelijke religie zijn, gelijk de afgodische heidenen waren. Waarmede hij niet allerlei gemeenschap verbiedt, want dat zou strijden met hetgeen hij gezegd heeft 1Co 5:10 , maar alleen zulke gemeenschap, waardoor zij ook tot de gemeenschap van hunne afgoderij of andere zonden zouden worden gebracht, of de ongelovigen in hunne zonden gesterkt; en is ene gelijkenis, genomen uit de wet, Deu 22:10 , waar God verbiedt, dat zij in het ploegen den os en den ezel niet zouden samenvoegen.
15En wat samenstemming heeft Christus met Belial, of wat deel heeft de gelovige met den ongelovige?
 Belial; Dit is een Hebreeuws woord, en betekent een die zonder juk is, of niemand nuttig. Hier wordt het genomen voor den Satan zelf, die alle gehoorzaamheid Gods van zich heeft geworpen. Zie 1Sa 1:16 .
16Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods; gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen, en Ik zal onder hen wandelen; en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een Volk zijn.
 de tempel Gods met de Namelijk die tot den dienst van den waren God is geheiligd.
,
 gij zijt de tempel Namelijk die in Christus gelooft, Eph 2:21-22 ; 1Pe 2:5 .
,
 des levenden Gods; Dat is, die niet alleen zelf leeft, maar allen een auteur des levens is, Act 17:25 , en wordt deze titel hier God gegeven tegen de stomme en dode afgoden.
,
 God gezegd heeft Deze woorden zijn genomen ten dele uit Lev 26:11-12 , ten dele uit Eze 37:26 .
17Daarom gaat uit het midden van hen, en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal ulieden aannemen.
 Daarom gaat uit het Deze woorden zijn genomen uit Isa 52:11 , alzo dat deze vermaning van Paulus uit verscheidene plaatsen bijeengevoegd is.
18En Ik zal u tot een Vader zijn, en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Heere, de Almachtige.
Copyright information for DutSVVA